01-05-2023

Advies over vergelijkingskaart

Per 1 april 2023 is de nieuwe vergelijkingskaart ingevoerd. Met een overgangsperiode van een half jaar zijn financiële dienstverleners verplicht om deze kaart voorafgaand aan de dienstverlening aan de klant te overhandigen en te bespreken. In het geval je advies geeft moet je in de vergelijkingskaart aangegeven of je dat al of niet doet op onafhankelijke basis. Adfiz geeft antwoord op de vraag wat de ‘minimum aantal producten norm’ betekent voor je feitelijke dienstverlening. Daarnaast heeft Adfiz advies ingewonnen bij Robin van Beem over eventuele privaatrechtelijke consequenties. Het advies luidt als volgt.

U (Adfiz) vroeg mij om een oordeel te geven over de vraag of de nieuwe vergelijkingskaart die per 1 april a.s. geïntroduceerd zal worden ook civielrechtelijke consequenties kan hebben. Mijns inziens is dat niet het geval. Ik licht dat toe.

Vergelijkingskaart heeft een publiekrechtelijke grondslag 

De invoering van de vergelijkingskaart wordt geregeld met het Besluit Vergelijkingskaart financiële dienstverleners. Dit besluit zal wijzingen aanbrengen in artikel 86f Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (“Bgfo”). De inhoud en vormgeving van de vergelijkingskaart zal worden vastgelegd in de Nadere Regeling Gedragstoezicht financiële ondernemingen (“Nrgfo”) en de daarbij behorende bijlage 7.

De vergelijkingskaart is de opvolger van het dienstverleningsdocument en is bedoeld om klanten te helpen bij het vergelijken van adviseurs. Het is voor adviseurs verplicht om een vergelijkingskaart te hebben als zij, kort gezegd, adviseren over of bemiddelen in producten die onder het provisieverbod vallen.

In het dienstverleningsdocument konden adviseurs aangeven dat zij adviseren op basis van een objectieve analyse. Op grond van artikel 86f lid 2 sub a Bgfo zal dat in de vergelijkingskaart worden vervangen door de term: “op onafhankelijke basis”. In het voorgestelde nieuwe artikel 4:4 Nrgfo wordt omschreven dat daarvoor beoordeeld moet worden: “(…) of hij een toereikend aantal op de markt verkrijgbare financiële producten beoordeelt die voldoende divers zijn wat type en aanbieder betreft (…).” 

De exacte uitwerking daarvan is door de wetgever overgelaten aan de AFM. Die hanteert als richtpunt dat de adviseur de producten van 60% van het totaal aantal aanbieders met een relevant productaanbod in beschouwing moet nemen, met een maximum van 20.

De vergelijkingskaart is een precontractueel en generiek document dat bedoeld is om de klant te informeren over de dienstverlening van de adviseur en dat geen rol speelt in individuele adviestrajecten. Net zoals het dienstverleningsdocument dat was. Dat wordt bevestigd door de AFM. In haar reactie naar aanleiding van de consultatieronde die heeft plaatsgevonden, door haar aangeduid als feedbackstatement, schrijft de AFM:

Daarnaast betreft het een norm die ziet op precontractuele informatieverstrekking in de vorm van een generiek informatiedocument. (…) Deze normen zijn geen adviesregels, die zien op de uitvoering van het individueel klantadvies. Als het bijvoorbeeld niet passend is om op individueel klantniveau een aflossingsvrije hypotheek te adviseren, dan heeft dit geen invloed op artikel 86f tweede lid onderdeel a, Bgfo.[1]

en:

Dit betekent dat de vergelijkingskaart actuele informatie geeft over of de financiëledienstverlener advies op onafhankelijke basis kan geven op grond van de gestelde voorwaarden in het Bgfo en de Nrgfo. Deze normen zijn geen adviesregels, die vervolgens zien op de uitvoering van individueel klantadvies. Als het bijvoorbeeld in een adviestraject niet passend is een bepaald pensioenproduct wel of niet te adviseren, dan heeft dit geen invloed op artikel 86f tweede lid onderdeel a, Bgfo. Of een financiëledienstverlener in staat is om een bepaald pensioenproduct wel of niet te adviseren is wel van invloed op de uitwerking van artikel 86f tweede lid onderdeel a, Bgfo. Dit heeft immers invloed op het productenpalet waarover de financiëledienstverlener kan adviseren. Dit productenpalet moet financiële producten omvatten die voldoende divers zijn wat type en aanbieder betreft.[2]

De vergelijkingskaart zegt dan ook alleen iets over de vraag of de adviseur in algemene zin in staat is om onafhankelijk te adviseren. Als hij voldoet aan de gestelde eisen, en zijn productpalet is dus breed genoeg, dan mag hij in de vergelijkingskaart opnemen dat hij onafhankelijk adviseert.

Heeft de vergelijkingskaart ook civiele gevolgen?

De vergelijkingskaart heeft, zoals hiervoor gesteld, uitsluitend een grondslag in het publiekrecht. Het civielrecht komt pas in de in beeld als een klant een keuze gemaakt heeft voor een bepaalde adviseur. Op dat moment sluit hij een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 e.v. BW) met de adviseur. 

Uit vaste jurisprudentie volgt dat de adviseur zich dan jegens de klant dient te gedragen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot betaamt. Dat betekent onder meer dat hij moet zorgen voor een deugdelijk advies. Daar hoort bij dat de adviseur uit haar productassortiment een keuze dient te maken voor een product van een bepaalde aanbieder dat voor de betreffende klant passend is. Dat betekent niet dat de adviseur altijd alle mogelijke producten en alle betreffende aanbieders bij het advies hoeft te betrekken. Een passend product is niet zonder meer altijd het goedkoopste product. Wat een passende verzekering is, hangt bovendien mede af van de wensen van de klant.

In de markt is de vraag opgekomen of de publiekrechtelijke term “onafhankelijk advies” ook kan doorwerken in deze civielrechtelijke verhouding. Bijvoorbeeld doordat de klant zou kunnen stellen dat de adviseur verplicht is om altijd een vergelijking te maken van een aantal producten en aanbieders conform de norm die geldt voor “onafhankelijk advies”. Of dat de klant stelt dat een product van een aanbieder die niet is meegenomen in het advies beter voor hem zou zijn geweest.

Mijns inziens is er geen grond voor een dergelijke doorwerking in de civiele verhouding. Dat volgt in de eerste plaats uit het feit dat een partij zich in de civiele verhouding richting de andere partij niet rechtstreeks op het publiekrecht kan beroepen. Het publiekrecht, in dit geval de Wft, regelt immers alleen de verhouding tussen marktpartijen en de overheid. De vergelijkingskaart is dan ook een eenzijdig document, waar geen wederzijdse contractuele rechten en plichten in kunnen worden overeengekomen of aan ontleend kunnen worden. In de tweede plaats volgt het uit de aard van doelstelling van de vergelijkingskaart. Het uitgangspunt is immers dat het een precontractueel, generiek informatiedocument is dat geen betekenis heeft voor de inhoud van individuele adviestrajecten, zoals de AFM bevestigt, maar dat alleen bedoeld is om een advieskantoren met elkaar te vergelijken. 

Wat de klant in een individueel adviestraject civielrechtelijk van de adviseur mag verwachten hangt af van hetgeen hij daarover met de adviseur afspreekt. Als zij geen specifieke afspraken maken over de omvang van de door de adviseur te maken analyse, komt het aan op de redelijke verwachtingen die de klant daarover mag hebben. Publiekrechtelijke normen kunnen hooguit een rol spelen bij het inkleuren van deze verwachtingen. Aan de vergelijkingskaart mag de klant alleen de verwachting ontlenen dat de adviseur in algemene zin in staat is om een voldoende divers productpalet te beoordelen. Hij mag er zonder nadere afspraken niet zomaar op vertrouwen dat de adviseur in het individuele adviestraject altijd dat volledige productpalet zal meenemen in de beoordeling. Dat neemt overigens niet weg dat civielrechtelijk uiteraard altijd sprake moet zijn van een deugdelijk en passend advies, zoals hiervoor gesteld.

Conclusie

De vergelijkingskaart is publiekrechtelijk van aard en heeft mijns inziens geen doorwerking in het civiele recht, althans niet in de zin dat de klant op basis daarvan van de adviseur kan eisen dat de adviseur altijd het aantal producten en aanbieders in zijn advies betrekt conform de normen die gelden voor “onafhankelijk advies” in de zin van de vergelijkingskaart.


[1] Feedbackstatement AFM december 2022, pag. 8

[2] Feedbackstatement AFM december 2022, pag. 12

Klik hier om het advies te downloaden

Onze expertises

  • toezichtwetgeving (waaronder vakbekwaamheid en beloning);
  • bedrijfsovername en portefeuilleoverdracht;
  • verzekeringsrecht en aansprakelijkheidsrecht;
  • arbeidsrecht;
  • samenwerking met aanbieders of tussen intermediairs onderling;
  • nieuwe distributiekanalen.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Naam
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Onze expertises

Wij stellen de bedrijfsvoering, de klant en het personeel van intermediairs centraal

Bedrijfsovername

  • Due Diligence Onderzoek (DDO)

  • Onderhandelen

  • Contracten opstellen

Geschillen

  • Dekkingsgeschillen

  • Aansprakelijkheidskwesties

  • Aandeelhoudersgeschillen

Financieel toezicht

  • Advies Wft / Bgfo

  • Vergunning

  • Beheerst beloningsbeleid

Contracten

  • Opstellen overeenkomsten

  • Beoordelen (polis) voorwaarden

  • Herschrijven voorwaarden op B1-niveau

  • Gespecialiseerd

    in de financiële branche

  • Advies en begeleiding

    bij aan- of verkoop van een assurantieportefeuille

  • Specifiek

    gericht op het intermediair

  • Klankbord en adviseur

    bij geschillen tussen diverse partijen

Polis Advocaten in

Wilt u meer weten of wilt u persoonlijk kennismaken?
Neemt u dan gerust contact met ons op.

  • Adres

    Laan van Nieuw Oost-Indië 133C
    2593 BM Den Haag