09-03-2018

Hoe machtig is het wapen van verjaring?

 

In zaken waarin een benadeelde en een schadeveroorzaker strijden over vergoeding van geleden c.q. veroorzaakte schade, vormt het doen van een beroep op verjaring een geducht wapen. Slaagt zo’n beroep, dan ontspringt de schadeveroorzaker de dans. Althans, in zuiver juridische zin, want er resteert na een beroep op verjaring een zogeheten ‘natuurlijke verbintenis’. Een dwingende verplichting van moraal en fatsoen. Stuiting van de verjaartermijn is complex. Dit wordt bevestigd door een recent arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:108), over de schadeafhandeling van een glijpartij in autowasstraat van bijna 20 jaar geleden. De casus was als volgt.

X was als bedrijfsleider bij een vestiging van een Toyota-garagebedrijf werkzaam. Op 22 december 1998 is X tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden uitgegleden in de wasstraat. X is als gevolg daarvan blijvend arbeidsongeschikt geraakt. Door Bovemij, de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar van het garagebedrijf, werd in 2001 namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend. Namens Bovemij werden in de jaren daarna enkele voorschotbetalingen aan X verricht, maar op enig moment is de schadeafwikkeling in een impasse geraakt. Door X is diens voormalige werkgever in 2011 gedagvaard en is het restant van de schadevergoeding gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering van X afgewezen, door -kort gesteld- te oordelen dat de vordering van X op het garagebedrijf verjaard was. X kon zich met dit oordeel niet verenigen en ging daarvan in hoger beroep.

Stuitingshandelingen

Ook bij het hof ving X vervolgens bot. Het hof zet in het arrest uiteen waarom X volgens haar met lege handen moet achterblijven. Het hof stelt vast dat de erkenning van de aansprakelijkheid dateert van 2001. Vanaf die datum hebben er volgens het hof geen stuitingshandelingen plaatsgehad zodat de vordering vijf jaar later (artikel 3:310 lid 1 BW), dus in 2006, reeds was verjaard. Door X wordt in de procedure nog naar voren gebracht dat er in de periode 2003 tot en met 2005 geen radiostilte is geweest en dat er veelvuldig inhoudelijk gecorrespondeerd is tussen de advocaat van X en Cunningham Lindsey, het door Bovemij ingeschakelde schaderegelingsbureau.

Het hof stelt vast dat deze correspondentie niet aangemerkt kan worden als aanmaningen of mededelingen die kunnen dienen als stuitingshandeling, zoals voorgeschreven in artikel 3:317 BW. Het hof acht daarbij doorslaggevend dat de brieven niet rechtstreeks gericht waren aan het garagebedrijf maar slechts aan het schaderegelingsbureau, Cunningham Lindsey. Ook de voorschotbetalingen die door Bovemij verricht zijn, zijn volgens het hof niet als erkenning van aansprakelijkheid (artikel 3:318 BW) en daarmee als stuiting van de verjaringstermijn aan te merken. Volgens het hof heeft X onvoldoende onderbouwd waarom daaruit de conclusie getrokken zou mogen worden dat Bovemij en Cunningham Lindsey als vertegenwoordigers van het garagebedrijf aangemerkt konden worden.

Het enkele feit dat Bovemij eerder (in 2001) wel namens het garagebedrijf aansprakelijkheid had erkend, is volgens het hof onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat Bovemij ook in een later stadium nog als vertegenwoordiger van het garagebedrijf optrad en niet, zoals zij zelf stelt, louter belast was met de schaderegeling.

Erkenning van aansprakelijkheid

In cassatie maakt de Hoge Raad korte metten met dit arrest van het hof. De Hoge Raad legt overzichtelijk uit hoe de rechtsregels zijn door te verwijzen naar eerdere jurisprudentie. Erkenning van aansprakelijkheid stuit de verjaring. Ook een vertegenwoordiger kan de verjaring stuiten door erkenning. In een zaak zoals deze mag een benadeelde er op vertrouwen dat de verzekeraar die de aansprakelijkheid heeft erkend en in vervolg daarop de schaderegeling ter hand heeft genomen optreedt als vertegenwoordiger van haar verzekerde.

Door de erkenning van de aansprakelijkheid door Bovemij in 2001 staat de aansprakelijkheidsvraag niet meer ter discussie. Het gaat in deze zaak alleen nog maar over de omvang van de schadevergoeding. Zolang die discussie loopt en Bovemij dus erkent dat X een hogere vergoeding toekomt dan er tot op heden is betaald, blijft sprake van erkenning en daarmee van stuiting van de verjaring van de vordering van X. De Hoge Raad stelt X dus in het gelijk en verwijst de zaak door naar een ander hof ter verdere behandeling. Want er is in deze procedures (die in totaal 7 jaar hebben geduurd) alleen nog maar discussie gevoerd over het verjaringsvraagstuk en nog niet inhoudelijk over de schadeposten van X.

Moraal

Deze uitspraak van de Hoge Raad lijkt mij beantwoorden aan het rechtsgevoel. Het schurende gevoel dat het beroep op verjaring door Bovemij in deze zaak veroorzaakt, is door de Hoge Raad weggenomen. Er zou überhaupt gediscussieerd kunnen worden over de vraag of een beroep op verjaring door een aansprakelijkheidsverzekeraar in vergelijkbare zaken in overeenstemming is met de te volgen wenselijke moraal binnen het verzekeringsrecht. Ook na een geslaagd beroep op verjaring resteert immers nog steeds een ‘dwingende verplichting van moraal en fatsoen’ om de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Een aansprakelijkheidsverzekeraar zou zich vanuit haar positie binnen het maatschappelijk verkeer een dergelijke verplichting moeten aantrekken. Hoe het ook zij, om complexe en langdurige gerechtelijke discussies over het verjaringsvraagstuk te voorkomen, doen partijen er goed aan om met elkaar in een vroegtijdig stadium van het schaderegelingstraject heldere afspraken te maken over wie er namens welke partij als vertegenwoordiger optreedt en aan welk adres stuitingsbrieven gericht kunnen worden.

Het is dan ook aan te raden om een secuur agendabeleid te voeren, zeker wanneer sprake is van een aansprakelijkheidszaak die al enige tijd duurt en naar verwachting nog geruime tijd zal duren. Met name wanneer de aansprakelijkheid nog niet is erkend, is het noodzakelijk om steeds tussentijds aanspraak te blijven maken op vergoeding van de schade. Dergelijke stuitingsbrieven moeten iedere 5 jaar verstuurd worden en dienen in beginsel geadresseerd te zijn aan het adres van de schadeveroorzaker, tenzij de aansprakelijkheidsverzekeraar te kennen heeft gegeven op te treden als vertegenwoordiger van haar verzekerde.

 

Lees hier het artikel zoals het is verschenen in am:39 | maart 2018

Onze expertises

  • toezichtwetgeving (waaronder vakbekwaamheid en beloning);
  • bedrijfsovername en portefeuilleoverdracht;
  • verzekeringsrecht en aansprakelijkheidsrecht;
  • arbeidsrecht;
  • samenwerking met aanbieders of tussen intermediairs onderling;
  • nieuwe distributiekanalen.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief

Naam
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.

Onze expertises

Wij stellen de bedrijfsvoering, de klant en het personeel van intermediairs centraal

Bedrijfsovername

  • Due Diligence Onderzoek (DDO)

  • Onderhandelen

  • Contracten opstellen

Geschillen

  • Dekkingsgeschillen

  • Aansprakelijkheidskwesties

  • Aandeelhoudersgeschillen

Financieel toezicht

  • Advies Wft / Bgfo

  • Vergunning

  • Beheerst beloningsbeleid

Contracten

  • Opstellen overeenkomsten

  • Beoordelen (polis) voorwaarden

  • Herschrijven voorwaarden op B1-niveau

  • Gespecialiseerd

    in de financiële branche

  • Advies en begeleiding

    bij aan- of verkoop van een assurantieportefeuille

  • Specifiek

    gericht op het intermediair

  • Klankbord en adviseur

    bij geschillen tussen diverse partijen

Polis Advocaten in

Wilt u meer weten of wilt u persoonlijk kennismaken?
Neemt u dan gerust contact met ons op.

  • Adres

    Laan van Nieuw Oost-Indië 133C
    2593 BM Den Haag